Met de Boxtelse Bloedprocessie wordt een eeuwenoude traditie in ere gehouden, die teruggaat op een wonderbaarlijk voorval rond het midden van de veertiende eeuw in de Sint-Petruskerk. Het verhaal wil dat de priester Eligius van den Aker bij de consecratie nonchalant te werk ging en de kelk met reeds geconsacreerde witte wijn omstiet (afbeelding rechts: devotieprentje). De miswijn veranderde op de doeken die het altaar bedekten in een rode substantie. Wat kon het anders zijn dan het Bloed van Christus, dat zich op miraculeuze wijze vertoonde? Vervolgens probeerde Van den Aker, door schaamte overmand, de bevlekte ‘corporale’, de doek waar de kelk op staat, en een andere bevlekte doek, de ‘altaardwaal’, uit te wassen in een put gelegen aan de rivier de Dommel. Tevergeefs. De door het wonder ontstane rode vlekken bleven duidelijk zichtbaar. De priester verborg de doeken en maakte pas op zijn sterfbed in de biecht bekend wat er destijds was gebeurd en waar de bewuste altaardoeken zich bevonden. Kort daarop, in 1380, kreeg de dienstdoende geestelijkheid van de Boxtelse Sint-Petruskerk van de kerkelijke autoriteiten toestemming de corporale eenmaal per jaar aan het gelovige volk te tonen. Sindsdien ontwikkelde Boxtel zich tot een drukbezochte bedevaartplaats.
Hoogstraten
Beducht voor anti-katholieke acties tijdens de protestantse overheersing, bracht men tussen 1608 en 1628 de bloeddoeken onder in het predikherenklooster van ‘s-Hertogenbosch en vervolgens in of bij het begijnhof in dezelfde plaats. Ze werden jaarlijks ter gelegenheid van de Bloedprocessie weer naar Boxtel gehaald. Hun bewaarplaats vanaf de inname van Den Bosch in 1629 is niet bekend, maar na inlijving van de Meierij van Den Bosch bij de Nederlandse Republiek zouden de doeken van 1648 tot 1652 zijn bewaard in de Sint-Michielsabdij te Antwerpen. Om ze veilig te stellen in de katholiek gebleven Zuidelijke Nederlanden, werd in mei 1652 in een contract tussen Ambrosius van Horne, baron van Boxtel, en de geestelijke en burgerlijke overheden van Hoogstraten overeengekomen dat de relieken in tijdelijke bewaring zouden worden gegeven aan Hoogstraten. Op 20 mei 1652 vond de overbrenging plaats. De doeken werden op dezelfde dag in de kerk op het begijnhof van Hoogstraten geplaatst. Vandaar werden ze de dag erna in plechtige processie overgebracht naar de Sint-Katharinakerk. Op Drievuldigheidszondag 26 mei 1652 vond de eerste Bloedviering te Hoogstraten plaats. Vanaf 1680 werd het de gewoonte om op maandag na Drievuldigheidszondag de Bloedprocessie te houden. Tussen 1652 en 1953 gingen afgevaardigden van de heer van Boxtel en de Sint-Petrusparochie nog jaarlijks naar Hoogstraten om de helft van de offergaven te innen. Foto rechtsboven: voorafgaand aan de processie in 2014 toont pastoor Bart Rombouts van Hoogstraten de bloeddoek die daar wordt bewaard (foto: Ruud van Casteren).
Terugkeren
Hoewel nog lang na 1652 pelgrims de Sint-Petruskerk bleven bezoeken, waren er in Boxtel geen echte processies meer. Tweehonderd jaar later liet de katholieke bevolking van Boxtel echter weten de doeken graag naar de parochiekerk te zien terugkeren. Er werd hiertoe een aantal pogingen ondernomen, aanvankelijk zonder resultaat. Maar op 27 februari 1924 bepaalde het Vaticaan dat de corporale naar Boxtel moest worden overgebracht. De altaardwaal zou in Hoogstraten blijven (er bestaan inmiddels sterke aanwijzingen dat deze lezing onjuist is). Op 12 juni 1924 gingen 528 mannen mee naar Hoogstraten om de corporale op te halen. Het reliek werd feestelijk overgebracht naar de Heilig Hartkerk te Boxtel, waar deze drie dagen zou verblijven alvorens op 15 juni 1924 door de pastoor en drie kapelaans plechtig naar de Sint-Petruskerk te worden gedragen. Foto: de corporale, zoals die te zien is in de Boxtelse Sint-Petruskerk voorafgaand aan en na afloop van de Bloedprocessie. Op deze doek zijn geen vlekken meer zichtbaar.
Stille omgang
De middeleeuwse processie op de zondag na Pinksteren is vermoedelijk kort na 1380 ingevoerd. In de negentiende eeuw – mogelijk al veel eerder, kort na 1652 – werd jaarlijks een stille omgang gehouden naar de plaats waar Eligius de altaardoeken zou hebben uitgewassen. Deze stopte omstreeks 1890. Vanaf 1906 werd gedurende korte tijd een sacramentsprocessie gehouden op de binnenplaats van het Boxtelse kasteel Stapelen. Verwarring over de precieze plek waar het bloedwonder zou zijn gebeurd (parochiekerk of kasteel), alsmede aanspraken op de relieken te Hoogstraten van de familie Mahie, eigenaars van het kasteel, hadden naar deze locatie geleid. Op 19 maart 1918 besloot de bisschop van ‘s-Hertogenbosch dat alleen de Sint-Petruskerk en omliggende terreinen een geldig recht hadden op de processie.
Processiepark
Op 15 juni 1924 werd, na de overbrenging van de corporale naar Boxtel, voor het eerst sinds 1648 weer een ‘Bloedprocessie’ gehouden. Dat gebeurde in de tuinen van de pastorie en het er naast gelegen Liefdehuis van de zusters JMJ. Er gold vanaf 1648 immers een ‘processieverbod’, hetgeen betekende dat processies niet in de openbare ruimte mochten plaatsvinden. De tuinen van de pastorie en het Liefdehuis boden echter onvoldoende accommodatie voor het regelmatig houden van processies. Daarom gingen de gedachten uit naar het inrichten van een ‘processiepark’ op een weiland van de zusters, vlakbij de Sint-Petruskerk. Dat gebeurde in de winter van 1924-1925. Vanaf die tijd werd de processie in het park gehouden (foto: het pas aangelegde processiepark, gefotografeerd vanaf de Sint-Petruskerk). Maar in de jaren dertig vond de ommegang weer in de straten van Boxtel plaats. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd op 4 juni 1943 de processie verboden. Op 22 april 1945 werd de bloeddoek in Boxtel rondgedragen voor een spoedige bevrijding van Noord-Nederland, waar de nood hoog was. Vijf weken later vond op Drievuldigheidszondag de Bloedprocessie weer plaats als dank voor de bevrijding.
Nieuwe huldestoet
In 1949, 25 jaar nadat de bloeddoek naar Boxtel terugkeerde, ontwierp de Brabantse kunstenaar Lucas van Hoek een compleet nieuwe huldestoet. De samenstelling ervan werd enkele jaren later nog verschillende keren uitgebreid en is sindsdien tot op heden onveranderd. De processie bestaat uit de volgende hoofdgroepen: een openingsgroep met tamboers en vendeliers, een bijbelse groep met onder anderen Adam en Eva die door een aartsengel uit het Paradijs worden verdreven, ‘klaagvrouwen’ (foto), Kain en Abel, profeten en apostelen, een liturgische groep, een historische groep en een mariale groep. Dan komen de schrijndragers, die de corporale, geplaatst in een bursa, een rood foedraal, meevoeren in een neogotisch reliekschrijn. Hierna volgt de sacramentsprocessie. Om beurten dragen pastores van de verschillende Boxtelse parochies het Heilig Sacrament in een monstrans, begeleid door de schuttersgilden Sint Barbara-St. Joris uit Boxtel en Sint Antonius-St. Sebastianus uit het kerkdorp Gemonde. De processie wordt afgesloten door college van burgemeester en wethouders en een Boxtelse harmonie. In totaal lopen ongeveer vijfhonderd mensen mee.
Toekomst
De ontkerkelijking die vanaf het midden van de jaren zestig van de twintigste eeuw in Nederland gestaag toenam, heeft de populariteit van Bloedprocessie aanvankelijk nauwelijks aangetast. Jaarlijks stonden vele honderden kijkers langs de processieroute en aan deelnemers was geen gebrek. Sinds het begin van het nieuwe millennium is het echter steeds moeilijker geworden om groepen van de ommegang volledig bezet te krijgen. Sommige zijn zelfs geschrapt. Ook de publieke belangstelling is sterk verminderd. De toekomst moet uitwijzen of de traditie van de Bloedprocessie tand des tijds zal doorstaan.
Bron: Bedevaart en Bedevaartplaatsen in Nederland, onderdeel Boxtel, Heilig Bloed.