Het geloof dat overblijfselen van heiligen bovennatuurlijke bescherming bieden tegen allerlei aards ongerief is niet aan tijd gebonden. Ook vandaag de dag oefenen ‘relieken’ op talloze mensen nog een magische aantrekkingskracht uit, of het nu gaat om stukjes bot, verdroogd vlees, gestold bloed, haren, tanden of voorwerpen die daarmee in aanraking zijn geweest. Historisch onderzoek onthult dat de reliekverering in vroeger tijden model stond voor de devotie tot het Lichaam en Bloed van Christus in de vorm van brood en wijn. Eeuwenoude mirakelverhalen en merkwaardige kerkelijke gebruiken, komen hierdoor een ander licht te staan.
Eucharistie- en reliekverering
Toen de middeleeuwse heilige Hugo van Lincoln eens onverhoeds een stuk beet uit de arm die aan Maria Magdalena zou hebben toebehoord, stelde hij de onthutste omstanders gerust met de opmerking: “Waarom zou ik het niet wagen op dezelfde manier het gebeente van de heilige te gebruiken om me te beschermen, terwijl ik zojuist nog het meest geheiligde lichaam aller heiligen tussen mijn onwaardige vingers man, er van at en het met mijn tanden en lippen aanraakte?” (foto: reliekschrijn heilige Willibrord in de Catharinakathedraal te Utrecht). Historicus G. Snoek maakt melding van dit vreemde voorval in het lijvige boekwerk Eucharistie- en reliekverering in de Middeleeuwen, dat een aantal opvallende overeenkomsten blootlegt tussen de verering van relieken en de aanbidding van de altaargaven in de rooms-katholieke eredienst. Tijdens een ‘heilige mis’ of ‘eucharistieviering’ herhaalt een rooms-katholieke priester op het altaar plechtig de woorden “dit is mijn lichaam”, “dit is mijn bloed”, die Jezus Christus vlak voor zijn kruisdood uitsprak over brood en wijn om vervolgens met zijn leerlingen het Laatste Avondmaal te gebruiken. Van de aldus geconsacreerde, ‘geheiligde’ altaargaven – volgens de rooms-katholieke geloofsleer door de rite ‘substantieel’ (‘in wezen’ en niet ‘uiterlijk’) veranderd in het Lichaam en Bloed van Christus – reikt de priester meestal alleen het brood in de vorm van ronde, dunne schijfjes, ‘hosties’ aan de gelovigen uit. Snoek toont aan hoe de aanbidding van de ‘eucharistische gaven’ in de Middeleeuwen dezelfde trekken ging vertonen als de reliekenverering. Sterker nog: op den duur begon het vrome middeleeuwse kerkvolk de ‘heilige hostie’, zelfs te aanbidden als kostbaarste reliek: het ‘Lichaam van Christus’.
Stoffelijke resten
Christelijke reliekverering is zo oud als de kerk. De in het Romeinse rijk vervolgde christenen vierden de eucharistie bij voorkeur op de laatste rustplaats van hun martelaren om geestelijk beter bestand zijn tegen de onderdrukking. Hieruit ontstond het gebruik om de mis slechts op te dragen op een altaarsteen met relieken. Na afkondiging van de godsdienstvrijheid moet het voor de vele nieuwe plaatselijke kerken niet eenvoudig zijn geweest relieken te bemachtigen. De toenemende vraag dwong de kerkleiding ertoe stoffelijke resten van martelaren op te graven en te verdelen over de altaren. Omdat dit natuurlijk niet eindeloos kon doorgaan, mochten vanaf de vierde eeuw ook overblijfselen van heilige bisschoppen, monniken, devote maagden en alles wat met hen voor of na hun dood in aanraking was geweest, als relieken worden vereerd. Met de verbreiding van het christendom slopen gemakkelijk allerlei ‘heidense’ gewoonten binnen, waarop de kerk een passend antwoord moest geven. In plaats van een beschuttend amulet, droegen christenen bijvoorbeeld een kruisje, een evangelietekst, relieken of het eucharistisch brood in kleine houdertjes om hals. Hosties werden, net als een reliek thuis, bewaard, meegenomen op reis en meegegeven in het graf. Ook de heidense ‘belofte-eed’ en de ‘waarheidseed’ konden zowel op de eucharistische gaven als op relieken worden afgelegd om de gedane belofte te vestigen of de juistheid van een uitspraak te garanderen.
Vuurbestendige relieken en hosties
Rond de dertiende eeuw doen talloze legenden de rond waaruit volgens Snoek blijkt dat aan de eucharistische gaven vrijwel dezelfde bovennatuurlijke krachten worden toegekend als aan relieken. Een bonte verzameling mirakelverhalen over bloedende, vuurbestendige, onbederfelijke en lichtuitstralende relieken en hosties illustreert zijn stelling. De vraag of ze op waarheid berusten, laat de auteur wijselijk in het midden. Wat bijvoorbeeld te denken van de beweringen over de vuurbestendigheid van de stoffelijke resten van Catharina van Siëna? Terwijl de heilige, zo wil het verhaal, “volgens een nauwgezette berekening toch ettelijke uren in het vuur moest hebben gelegen”, bleek noch haar lichaam noch haar kleding enige schade te hebben opgelopen. Ook hosties konden vuurvast zijn. Bekend is het ‘mirakel van Amsterdam’, een wonder dat 1345 plaatsvond. Een ernstig zieke werd thuis na het doorslikken van hostie onpasselijk en moest overgeven. Men wierp het braaksel in het vuur, maar de hostie bleef ongeschonden. De ‘Mirakelzuil’ op het Rokin herinnert aan dit wonder en duizenden maken nog altijd ieder jaar in de maand maart de ‘Stille Omgang’ door Amsterdam om het te herdenken (foto: lantaarn in de Kalverstraat die de plaats van het ‘mirakel van Amsterdam’ markeert tijdens de Stille Omgang).
Bloedige taferelen
Wonderverhalen met bloedige taferelen zijn door de eeuwen heen het populairst geweest. En opnieuw is er een duidelijke overeenkomst tussen de legenden over relieken en over geconsacreerde hosties of wijn. De heilige Patricia (zesde eeuw) zorgde honderd jaar na haar dood nog voor de nodige consternatie toen een pelgrim een kies uit haar mond wilde ontvreemden om zich tegen de duivel te beschermen. Snoek: ” ’s Nachts drong hij in Napels de kerk binnen, lichtte het deksel van haar tombe en volvoerde zijn plan. Als van de grond genageld bleef hij staan toen het bloed uit het tandvlees zijn hand, de tombe en de vloer purperrood kleurde.” Evenals relieken konden de eucharistische gaven een hoofdrol spelen in zulke ‘bestraffingswonderen’.
‘Straf van God’
Op veel plaatsen vloeide bloed als ‘straf van God’, na misbruik van de hostie en onachtzaamheid of ongeloof bij de consecratie. In Nederland danken Boxtel en Boxmeer hun faam als bedevaartplaats aan bloedmirakelen die een terechtwijzing van Hogerhand suggereren. Jaarlijks trekt op Drievuldigheidszondag, de eerste zondag na Pinksteren, de ‘Bloedprocessie’ door Boxtel. Hiermee wordt een eeuwenoude traditie in ere wordt gehouden, die teruggaat op een mirakel rond het midden van de veertiende eeuw in de Boxtelse Sint-Petruskerk. Eligius van den Aker droeg de mis op, maar deed dit wat onzorgvuldig en stootte de kelk met geconsacreerde witte wijn om. Een wonder geschiedde: Christus’ helderrode bloed vertoonde zich en doordrenkte het altaarlinnen. De geschrokken priester nam de bebloede ‘corporale’, de doek waar de kelk op staat, en de eveneens bevlekte onderliggende ‘altaardwaal’ stiekem mee naar huis en probeerde het bloed te verwijderen. Tevergeefs. Jarenlang heeft Eligius de wonderdoeken verborgen gehouden. Pas op zijn sterfbed onthulde hij het geheim. Niet lang daarna gaven de kerkelijke autoriteiten toestemming om de corporale een maal per jaar aan het gelovige volk te tonen. Vanaf die tijd werd Boxtel een drukbezochte bedevaartplaats. Het eucharistisch wonder in Boxmeer uit het jaar 1400 lijkt enigszins op dat van Boxtel. In Boxmeer was echter geen sprake van nonchalance, maar van twijfel aan de ‘waarachtige’ tegenwoordigheid van Christus in de gedaante van wijn na de consecratie. De inhoud van de kelk veranderde vervolgens in bruisend bloed, dat voor een deel op het altaardoek terechtkwam. Nadat de priester tot inkeer gekomen was gekomen, werd het bloed weer wijn. Maar het deel dat over de rand van de kelk was gestroomd, stolde tot een bloedklomp ter grootte van hazelnoot. In Boxmeer zijn sindsdien ontelbare pelgrims het ‘Heilig Bloed’ komen vereren (foto: reliekschrijn, Boxmeer). De ‘Boxmeerse Vaart’ die een week na de Boxtelse processie plaatsvindt, kan zich nog altijd een grote belangstelling verheugen.
‘Monstrans’
De eerbied voor de eucharistische gaven maakte in de loop van de Middeleeuwen een opmerkelijke ontwikkeling door, aldus Snoek. Theologen legden in ingewikkelde verhandelingen grote nadruk op de ‘waarachtige’ aanwezigheid van Christus in de gedaanten van brood en wijn. Het zou een gangbare opvatting worden in de Rooms-Katholieke Kerk. Hoe de godgeleerden zich deze zogeheten ‘transsubstantiatie’ dan ook voorstelden, het bracht ‘gewone’ gelovigen op het idee dat hun Heiland steeds bij de consecratie op het altaar neerdaalde. Een en ander verklaart waarom het opheffen van hostie, aan het begin van de dertiende eeuw officieel ingevoerd, uitgroeide tot het absolute hoogtepunt van de mis. Dit leidde weer tot nieuwe aanbiddingsvormen naar voorbeeld van de reliekverering, waaronder een processie op een daarvoor bestemde feestdag, ‘Sacramentsdag’, en het tentoonstellen, ‘uitstellen’, van de geconsacreerde hostie, ook wel ‘Heilig Sacrament’ genoemd. Zoals op het feest van een heilige zijn of haar relieken werden rondgedragen, getoond en tijdens de mis ter aanbidding ‘uitgesteld’, zo droeg de priester op Sacramentsdag de hostie rond in een ‘monstrans’, een vaak rijk versierde metalen houder, plaatste deze op het altaar en gaf er de zegen mee. Nog steeds viert de Rooms-Katholieke Kerk dit feest. De uitstelling en aanbidding van het Heilig Sacrament vindt overigens niet alleen op Sacramentsdag plaats, maar bij tal van gelegenheden in het kerkelijk jaar. Tijdens sacramentsprocessies op Sacramentsdag of als onderdeel van grotere processies of van een bedevaart draagt een priester de monstrans met de geconsacreerde hostie voor zich uit (foto: sacramentsprocessie in Amsterdam, 2011).
‘Uniek reliek’
Snoek stelt vast dat dit uitbundige eerbetoon de heilige hostie tot een ‘uniek reliek’ maakte: het ‘Lichaam van Christus’, het toppunt van eucharistische vroomheid. In zijn slotconclusie wijst hij echter op de andere kant van de medaille. Door de aanbidding buiten de mis, kwam de hostie nogal ver af te staan van het eigenlijke doel waartoe Christus de eucharistie heeft ingesteld, namelijk, als gemeenschappelijke maaltijd ten teken van verbondenheid met Hem.
Bron: P. van Zoest, De magie van relikwieën en hosties: nieuw licht op merkwaardige kerkelijke gebruiken, in: Bres: onafhankelijk tijdschrift over keerpunten in mens en cultuur, augustus/september 1991 (samengesteld op basis van: G. Snoek, Eucharistie- en reliekverering in de Middeleeuwen; de middeleeuwse eucharistie-devotie en reliekverering in onderlinge samenhang, VU Uitgeverij, Amsterdam 1989).